✍️ Sophie Asberg
‘Ik spits me toe op het opleiden van jeugd tot professional. Ze hoeven niet per se pro te worden maar ik wil ze leren het maximale uit zichzelf te halen, zoals een professional ook doet.’ (Hugo Ekker)
Internationaal proftennis, het is maar voor weinig Nederlandse speelsters en spelers weggelegd. In de interviewserie ‘TENNISPRO YES, OR NO?’ sprak Sophie Asberg eerder met vier Nederlandse ex-toppers die ooit een profcarrière voor ogen hadden, maar de sprong naar het internationale profcircuit toch niet konden maken of volhouden. Op openhartige wijze vertelden Kelly de Beer, Remy Groenendaal, Marlot Meddens en Roderik Bratianu hoe hun tennisloopbaan ten einde kwam. Op deze website zijn hun verhalen terug te lezen mocht je dat gemist hebben.
Een aantal zaken in hun verhalen viel Sophie op en zij legde deze voor aan de Amsterdamse tenniscoach Hugo Ekker. Ekker heeft een rijke ervaring op het gebied van toptennis. In het werk van Ekker is topsport altijd de kern. Al in de jaren tachtig begon hij met zijn toenmalige tennismaat Paul van Geuns met het begeleiden van ambitieuze spelers en speelsters. Na een aantal jaren vervolgde hij zijn carrière bij Amstelpark en later bij de KNLTB, waar hij als bondscoach Jong Oranje onder andere werkte met Igor Sijsling, Thiemo de Bakker, Aranxta Rus, Richel Hogenkamp en Lesley Kerkhove. Tegenwoordig runt Ekker op Tennispark Buitenveldert zijn eigen Hugo Ekker Tennis Academy.
Plezier en topsport, gaat dat samen? Het kan, al is plezier in topsport geen vrijblijvende lol zoals er in het gewone spraakgebruik mee wordt bedoeld. Meddens, Groenendaal, Bratianu en De Beer kijken er ook allemaal anders tegenaan. Zo was plezier voor De Beer bijvoorbeeld de belangrijkste pijler in haar tenniscarrière, terwijl plezier voor Meddens niet zo’n hele grote rol speelde. Tennis was haar werk. Leuk werk, dat wel. Hoe kijkt Ekker aan tegen plezier en topsport?
“Iemand moet zin hebben om te tennissen en te komen trainen, dat is de basis. Misschien niet altijd, maar als iemand in een jaar tijd twee keer geen zin heeft, vind ik dat al veel. Dan praat ik natuurlijk wel over ambitieuze tennissers. Ik werk voornamelijk met spelers die graag goed willen worden in tennis, dus spreek ik ze heel erg aan op kwaliteit. Als wij een oefening doen en ik vind de uitvoering niet goed genoeg, dan bespreek ik dat met ze en dan doen we het gewoon nog een keer. En de dag daarna doen we het wéér. (Top)tennis is een fine tuning van een heleboel elementen en dat krijg je alleen maar voor elkaar als je daar continue aan schaaft en slijpt. Je kunt niet een hele goeie tennisser worden als je denkt: ‘Vandaag serveren maar morgen even niet’. Nee, je serveert elke dag. Een speler moet het dus kunnen opbrengen om zich langdurig te focussen op de kwaliteit. Dat vraagt om perfectionisme en dat is niet altijd leuk. Maar ik ben er van overtuigd dat als je merkt dat het harde werken loont, omdat je bijvoorbeeld meer wedstrijden wint, dat motiveert om er toch veel tijd in te blijven stoppen. Want het plezier zit ‘m toch het meest in winnen. Maar de vooruitgang in het proces kan dus ook zorgen voor plezier.”
Wat je in het prestatieve tennis regelmatig ziet, is dat spelers, meestal onder invloed van hun ouders, vaak van trainer wisselen. Omdat zij hopen bij die andere trainer sneller hun doel te bereiken. In de tenniscarrière van Bratianu gebeurde dit ook. Bratianu zegt hierover: “De reden dat ik zoveel trainers heb gehad is dat mijn vader graag het beste voor mij wilde. Hij was dus steeds op zoek naar verbetering in de begeleiding.” Achteraf betreurt hij dit. Minder wisselingen hadden in ieder geval voor meer stabiliteit gezorgd en misschien dus wel voor meer succes. Ekker over dit verschijnsel:
“Je kunt natuurlijk wel eens bij een verkeerder trainer zitten en dan moet je op zoek naar een ander. Maar ik vind dat je als ouder je kinderen in de eerste plaats moet leren dat ze ook zelf een verantwoordelijkheid hebben. Dat ze dus niet meteen denken: ‘Het lukt niet want ik heb geen goeie trainer’. Maar dat ze ook leren even in de spiegel te kijken en zich afvragen: ‘Waaróm lukt het niet?’ Op het moment dat je de schuld bij een trainer gaat leggen en je dit je kind ook aanleert, dan plant je een zaadje dat verschrikkelijk fout kan gaan doen in de toekomst. Maar goed, het is lastig want we leven natuurlijk heel erg in een consumptiemaatschappij. Ouders denken vaak, zoals ik het altijd noem, in ‘the short cut’: hoe kunnen we het het snelst voor elkaar krijgen? Maar weet je, iets snel voor elkaar krijgen kan niet in topsport. Het moet echt gedegen zijn. Ik vergelijk het altijd met het bouwen van een huis. Als de fundering niet goed is, dan stort het huis op een gegeven moment ergens in. De fundering moet ongelofelijk goed zijn en als je niet het geduld hebt om daar grondig aan te bouwen… Vroeger had je een hele goeie aan een districtstrainer, die zag zichzelf vooral als aanvullend en dan moest je zelf nog proberen elders te trainen. De districtstrainer kon je daar in adviseren. Helaas heb je die niet meer. Nu gaat iedereen zelf op zoek.”
In topsport is ‘gewoon’ gezond eten niet genoeg. Als je aan topsport doet moet je precies weten welke – en hoeveel voeding voor jou het meest geschikt is. En daarvoor moet je je laten adviseren door een deskundige. Opvallend genoeg doen lang niet alle prestatieve spelers dit of maken zij te laat die keuze, ook al zijn ze goed voorgelicht. Meddens en Groenendaal begonnen naar eigen zeggen ook te laat met de juiste voeding. Terugblikkend op hun carrière vinden zij dit jammer. Want toen zij zich hielden aan het juiste dieet, voelden zij zich beter en gingen hun prestaties vooruit. Meddens: “Op een gegeven moment hield ik me namelijk aan een uitgebalanceerd dieet waardoor ik met mijn prestaties vooruit schoot. Ik was echt bijna nooit moe. Dat had ik liever eerder geweten.” Groenendaal: “Ook had ik bijvoorbeeld continue last van astma. Toen ik ontdekte hoe ik mijn voeding moest aanpassen had ik bijna geen last meer.”Ekker:
“Ik herken het helemaal. De moeilijkheid zit ‘m in het feit dat voeding – toch – over het algemeen thuis gebeurt. Dus kinderen en jong volwassenen zijn afhankelijk van wat er thuis wordt gekookt. En dat zijn niet altijd de meest geschikte maaltijden voor (top)sport. Wat ik bij de tennisbond heb gedaan en ook bij Amstelpark, is de ouders er meer bij betrekken door ze voorlichting te geven. En óók door in de pakketten voor de prestatieve spelers, standaard een voedingsdeskundige op te nemen. Daar moest je naartoe, samen met je vader of moeder. Maar dan nog, is mijn ervaring, heb je weinig invloed op de voeding zolang je het potje niet zelf kookt. De spelers die jij hebt gesproken zijn allemaal volwassen en zij hebben zelf hun keuzes gemaakt. Alleen zeggen ze wel: ‘Waren we maar eerder met goede voeding begonnen.’ Dat begrijp ik. Goede voorlichting is dus wel degelijk heel belangrijk maar dus vooral ook dat je de speler leert dat hij uiteindelijk zelf de keuzes moet maken. En dat die keuzes de kwaliteit moeten hebben van een topsporter. Dat geldt dus ook voor de keuzes die je maakt ten aanzien van je voeding.”
Als je carrière in meerdere of mindere mate ongewild tot een einde komt, is dat niet mis. Meddens, Groenendaal en Bratianu vielen in een zwart gat. Wat is jouw commentaar hierop?
“Als je afscheid moet nemen van wat eigenlijk je droom was, dan begrijp ik heel goed dat mensen erg teleurgesteld zijn. Je bent dertien, veertien jaar, je bent bloedfanatiek en gaat ervoor om misschien wel prof te worden. Je hebt je doelstellingen, mogelijk niet altijd realistisch, maar je geeft het een kans. Je geeft er eigenlijk alles voor, je weet niet beter dan tennis. Tja, om dat dan te zien wegvallen is natuurlijk heel pittig. Het gebeurt meestal ook niet langzaam. Je voelt het wel, maar je verzet je er nog tegen. En dan is het toch op een gegeven moment klaar. Op zich houd ik wel van de mentaliteit om ergens helemaal voor te gaan. Ik houd minder van het typisch Nederlandse verschijnsel om te op twee gedachten te hinken en te zeggen: ‘Doe er voor de zekerheid nu maar een studie naast’. Daarom probeer ik met name de ouders duidelijk te maken dat ik niet zozeer bezig ben om van iemand een top honderd speler te maken maar een professional. Want daar heeft de speler in de rest van zijn leven ook nog iets aan. Ik denk overigens dat de spelers die jij hebt gesproken er wel heel goed zijn uitgekomen, ondanks dat ze een bepaalde rouwperiode hebben doorgemaakt. Waarbij ik bijna zeker weet dat de mentaliteit die ze in hun carrière alle jaren hebben opgebracht, daarbij heeft geholpen. Ik zie bij hen ook niet echt een zwart gat. Daar is eerder sprake van als je bijvoorbeeld twee jaar lang niets met je leven hebt gedaan. Maar deze mannen en vrouwen hebben de boel redelijk snel op orde gekregen. De één ging verder met zijn bedrijf en de anderen pakten een studie op. Maar dat ze even zwaar teleurgesteld zijn geweest snap ik heel goed.”
Terugblikkend op hun carrière hadden vooral Bratianu, Meddens en Groenendaal achteraf gezien behoefte gehad aan meer mentale ondersteuning. Ekker:
“Mijn mening is hierover: het ís ook heel zwaar. En je kunt dat niet voorkomen. Om een voorbeeld te noemen: als je jong bent besteed je naar verhouding iets minder tijd aan je sport maar ga je dikwijls wel hard vooruit. Vervolgens ga je, als je succesvol bent en beter wordt, meer trainen maar in verhouding ontwikkel je je juist minder snel. Maar de paar procent die je vooruit gaat, zijn vaak in resultaat grote stappen. Je moet er dus tegen kunnen dat op een gegeven moment de marges kleiner worden. Je moet geduld hebben en kunnen volhouden. Maar niet iedereen beheerst die eigenschap, ook al kunnen ze goed tennissen. Ik kan me voorstellen dat dat spanningen met zich meebrengt die je liever op voorhand dan naderhand wil tackelen. Spanningen echt tackelen kan natuurlijk niet, maar je kunt iemand wel mentale vaardigheden aanleren om met spanning om te gaan. Ermee omgaan, ook daarvoor heeft de één meer talent dan de ander. Sommigen hebben vanzelf al een goede mindset. Overigens, en daar verbaas ik me wel eens over, diegene die je helpt om mentale vaardigheden aan te leren bakt er vaak niets van. Iemand haalt zijn papiertje maar dat zegt me helemaal niets. Je kunt een papiertje halen zonder dat je er gevoel voor hebt.”
Veel trainers zijn vooral bezig met het trainen van de ‘hard skills’. Ze verdiepen zich minder in de mens achter de speler, terwijl dat juist zo belangrijk is in het begeleidingsproces. Want hoe beter je weet wat voor vlees je in de kuip hebt, des te beter kun je de speler adviseren in de keuzes die hij of zij gaat maken. Ekker vertelt hoe hij het benadert.
“Vanaf een bepaalde leeftijd, leeftijd is hier wel erg belangrijk, voer ik eerst gesprekken met spelers om te kijken wat zij zelf willen. Hoe zij zichzelf zien als speler. Vervolgens stellen we op papier een ontwikkelingsplan samen, want er zijn meerdere wegen die naar Rome leiden. Maar het is belangrijk dat je afspreekt: ‘oké welke weg bewandelen wij?’ Waarbij we er wel voor zorgen dat we binnen een bepaalde bandbreedte blijven en dat is de visie van de trainer. Maar daarbinnen moet de speler zijn eigen keuzes gaan maken want het is erg belangrijk dat iedereen zijn eigen keuzes maakt en daar ook helemaal achter staat. Ik zeg altijd tegen spelers die wat ouder zijn, dat ze zelf hun eigen coach zijn en ik hun adviseur. Als de kinderen nog wat kleiner zijn, tussen vijf en elf jaar bijvoorbeeld, dan zal je wel meer je eigen visie moeten volgen om te voorkomen dat deze kinderen later op technisch en tactisch terrein beperkingen tegenkomen. Maar vanaf een jaar of twaalf kun je ze er spelenderwijs wel steeds meer bij betrekken en vragen: ‘wat zijn nu de volgende stappen die we gaan doen?’ Zodat je het eigenaarschap en de zelfverantwoordelijkheid gaat vergroten.”
Groenendaal vindt de begeleiding over het algemeen te prestatiegericht. Hij zegt: ‘Als er te veel naar de prestaties wordt gekeken in plaats van naar het proces, dan krijg je als speler ook al snel het gevoel dat je hebt gefaald als niet je doel hebt gehaald, in mijn geval de top honderd. En dat is zonde, want uiteindelijk gebeuren er in je carrière ook een heleboel dingen waar je als speler trots op kunt zijn. Ik pleit ervoor om de zaken eens anders aan te pakken, minder prestatiegericht, want zo zit de hele maatschappij ook al in elkaar. Inmiddels zijn er wel een aantal tennisscholen die meer naar het proces kijken, maar over het algemeen zie je dat trainers en ouders er toch nog niet klaar voor zijn’ Ekker:
“Ik denk dat iedere speler dat op zijn eigen manier beleeft. Hij zal zichzelf wat betreft het presteren misschien ook wel onder druk hebben gezet, of zijn ouders, dat weet ik niet. Maar ik vind dat ontwikkelen en presteren hand in hand moeten gaan. Dat is ook absoluut een eigenschap die je als speler moet hebben. Je ziet dat toppers het vaak als een uitdaging zien als ze voor spannende momenten komen te staan en dat spanning voor spelers die mentaal wat zwakker zijn, een breekpunt wordt. En daardoor gaan ze minder presteren. Ik heb heel veel spelers gehad in de afgelopen jaren en als ik het er met hen over had, dan was het in eerste instantie: ‘Ja Hugo als ik mijn eerste ATP punt heb, dan weet ik zeker dat ik niet meer die spanning voel.’ Maar ik vind dat een kwestie van uitstellen. Het gaat erom: wat doe je met die spanning? Daar kun je als trainer trouwens heel hard aan werken, maar sommige spelers leren het niet. Die spanning is er overigens bij iedereen, ook bij de absolute topspelers. Het komt ook altijd terug. Er komt nooit een moment waarop je zegt: ‘hee en nu kan ik ontspannen tennissen’, dat bestaat niet. Ik vind dus dat je met die spanning moet leren omgaan. Verder is topsport natuurlijk presteren. En ik durf te zeggen dat de jongste kinderen, ik zie ze nu ook weer hier, óók willen presteren. Presteren is bijna een vies woord in Nederland, terwijl je uiteindelijk wel moet winnen.”
Wat vind jij van het tennisklimaat in Nederland? Bieden wij een goede springplank voor een internationale tenniscarrière?
“Ik denk dat het gaat om de landsaard en hoe wij als volk in elkaar steken. En is onze landsaard een goede voorwaarde om in topsport te slagen? Daar stel ik mijn vraagtekens bij. Wij hebben het in Nederland natuurlijk verschrikkelijk goed. En overall is er niks mis met Nederland. We hoeven hier bijvoorbeeld niet te leven met tralies voor onze ramen, de sociale voorzieningen zijn geweldig, als je een diploma hebt dan ben je – zeker vroeger – verzekerd van een baan, word je ontslagen dan is er een vangnet en zelfs op school, dat merkte ik bij mijn kinderen, krijg je een herkansing als je een onvoldoende haalt. Herkansingen ‘all over de place’. En dat is niet erg top sport minded. Als mens zeg ik dus: het is hier fantastisch. Als trainer die atleten of tennissers de stap moet laten maken van nationaal tennis naar internationaal tennis zeg ik: dan is dat comfort een moeilijkheid. Dan kun je ook nog stellen dat het als tennisser bijvoorbeeld weer anders is dan wanneer je een teamsport beoefent. Neem het voetbal, daar heerst meer een subcultuur dan in tennis. Ook daar word je gepamperd maar er zijn wel meer regels. En er heerst een bepaalde discipline. In tennis is dat anders. Het is een individuele sport. De spelers zijn individuen die zich niet manifesteren in een groep. Er is geen subcultuur en het is versplinterd. Dus het individu is heel erg op zichzelf aangewezen. Dan is het heel erg bepalend of je uit het juiste hout bent gesneden. Hoe gedreven ben je? En in wat voor een gezin groei je op? Wanneer een speler succesvol is, schrijf ik dat ook vooral toe aan de speler en aan de ouders hoe die hun kind hebben begeleid. En aan de trainer natuurlijk, hoewel die ook veel fout kan doen. Concluderend: hier in Nederland liggen de ‘moeilijkheden’ in de mentaliteit en hoe wij georganiseerd zijn. Als er succes is, dan is dat vooral aan het individu zelf toe te schrijven. Als trainer kun je inspireren en aanreiken, en uiteindelijk wil je de situatie creëren dat ze zelf die topsportmentaliteit gaan krijgen.”