✍️ Sophie Asberg
PLEZIER VAN HET BEGIN TOT HET EIND
Reflecteren op een tennisjeugd, Sophie in gesprek met Bart van Kampen
‘Het gaat er volgens mij niet om of je ‘het haalt’ maar om wat je erúit haalt’
– quote Bart van Kampen
Tennispro, yes, or no? Voor de meeste spelers en speelsters is het ‘no’. Ze willen wel maar het is (toch) te moeilijk om bij het internationale profcircuit aan te haken of aangehaakt te blijven. Er zijn ook spelers die in hun jeugd veelbelovend zijn, misschien best een kansje maken om op professioneel niveau te gaan tennissen, maar een professionele carrière (nog) niet scherp voor ogen hebben. We zien deze jongens en meisjes weinig in beeld maar hun verhalen zijn wel interessant voor de ontwikkeling van de tennissport in Nederland. Ze doorlopen immers een heel intensief (tennis) proces waar prestatieve jeugdspelers en -speelsters van nu óók mee te maken hebben.
Bart van Kampen (1990) is zo’n jongen. Hij was een talentvolle speler, maar om het internationaal te proberen had hij niet direct in het vizier. Ergens in zijn achterhoofd speelde het wel, maar een hardop uitgesproken doel was het in zijn jeugdjaren niet.
Opvallend in het verhaal van Van Kampen is het plezier dat hij aan de sport heeft beleefd. En we zien ook weer eens hoe belangrijk het is dat de ouders van een talentvol kind op de juiste manier met het kind meebewegen, zoals dat bij Van Kampen het geval was. Ze waren er, ze ondersteunden hem, lieten hem vrij en pushte niet. Zo leerde hij zijn eigen keuzes te maken. In de sport, maar ook op andere terreinen in het leven.
Op een zomerse middag in het Amsterdamse Vondelpark, nemen we de tennisjeugd van Van Kampen onder de loep. Hij oogt relaxed en lekker in zijn vel. Als later in het gesprek blijkt dat gevoel een belangrijk kompas is waarop van Kampen in het leven vaart, klopt dat precies bij het beeld dat hij van zichzelf schetst als tennisser: een speler met ‘handige handjes’, dus met gevoel.
Hoe begon het? Bart van Kampen is niet ‘geboren’ op de tennisbaan zoals dat bij sommige spelers wel het geval is. Hij begon ‘pas’ rond zijn zevende jaar met tennissen. Gewoon, zoals dat gaat, met je ouders mee naar de tennisclub en dan op tennisles. Maar hij viel op. Na een jaartje lessen bij zijn club in Zwaanshoek, werd hij uitgenodigd voor een voorspeeldag en geselecteerd voor bondstraining. Zijn ouders hadden nog wel hun bedenkingen bij een bondstraject maar Van Kampen wilde heel graag. “Ik ging naar de voorspeeldag, werd geselecteerd voor bondstraining en daarna ben ik eigenlijk nooit meer van de tennisbaan afgegaan…”
Er kwamen meerdere trainers op het pad van Van Kampen. Ooit begon hij bij Frank Boelens en ook trainde hij bij Jan Brand en Frits ten Bruggekate op De Wildenhorst. Van Kampen denkt dat hij in zijn vroege jeugd van Leonne Heffels het meeste heeft geleerd. “Ik was ongeveer twaalf toen ik bij haar begon. Vroeger had ik een hele rare techniek en zij heeft me echt de goeie kant opgeholpen, daar heb ik nog steeds veel baat bij. Leonne is ook degene die me naar een LOOT school heeft verwezen. Daar ben ik dan ook naartoe gegaan, naar het Calland Lyceum.” Op zijn vijftiende maakte Van Kampen de overstap naar de tennisschool op Popeye Goldstar waar hij ging trainen bij Fred Hemmes, Manuel Bouwman en Raymond Knaap. “Dat was een hele mooie en ook eigenlijk een hele succesvolle tijd”, aldus Van Kampen. “Toen ben ik ook echt een beetje streetwise geworden. We trainden hard, maakten lol, en ondertussen moest je ook je eigen zaakjes regelen. Heel gezond voor een opgroeiende speler. Bij Manuel deed ik voor het eerst een privé trainingstraject waardoor ik veel progressie heb gemaakt. 2008 was bijvoorbeeld een heel sterk jaar. Toen won ik veel toernooien waaronder één A toernooi.”
Wat waren jouw doelen? Had je ergens in je achterhoofd dat je misschien wel professional wilde worden?
Van Kampen: “Ik vond tennissen vooral heel erg leuk. Natuurlijk, je droomt ervan om heel goed te worden, om Federer te zijn. En ik hoorde altijd bij de beste jongens onder zestien, veertien en twaalf, maar of ik ècht het doel van een profcarrière voor ogen had? Als ik trainde dan wilde ik de volgende dag beter zijn, het beter doen, maar ik keek niet echt op de lange termijn. Vooral plezier stond bij mij hoog in het vaandel.”
Maar als je naar een LOOT school gaat, dan ga je er wel echt voor?
“Ja, zeker! Ik trainde soms wel twee keer per dag. ’s-Ochtends vóór school, dan na de training in een busje naar school, en ná school weer terug naar De Wildenhorst. In de zomer was het hetzelfde idee maar dan in Hoofddorp bij Arnolduspark. Het was zeker fanatiek ja, en soms was het zelfs een beetje teveel voor mij. Ik leerde er natuurlijk wel heel veel van, want je maakt veel uren. Maar later kwam ik erachter dat iets minder trainen beter bij mij paste. Dan blijf ik iets gretiger om de baan op te gaan.”
Je keek dus meer op de korte termijn en je had niet direct het doel voor ogen om professional te worden, maar heb je desondanks wel iets in het buitenland geprobeerd?
“Nee dat heb ik uiteindelijk nooit gedaan, ook niet bij de jeugd. Ik heb wel wat internationale toernooien in Nederland gespeeld maar dat is niet noemenswaardig. Toen ik zeventien, achttien was, wilde ik eerst Nederland uitspelen. Mijn gedachte was: ik ga later wel naar het buitenland. Dat is er dus nooit van gekomen. Achteraf denk ik dat ik het voor de ervaring wel had moeten doen. Toch een beetje jammer dat het er nooit van is gekomen.”
Op een gegeven moment ben je minder gaan tennissen. Hoe is dat gegaan?
“Op een gegeven moment merk je dat sommige gasten uit jouw lichting hard gaan, en dat je de aansluiting aan het missen bent. Als je dan ook ziet dat je wordt ingehaald door de jongens onder je, de jongere gasten, dan denk je: ik tennis lekker door omdat ik het leuk vind, maar de echte ambities laat je varen…Ik heb toen nog wel een paar jaar heel veel getennist, heel veel toernooien gespeeld en echt een hele leuke tijd gehad. Maar ik was niet meer bezig met de instelling om voor de punten te gaan.”
Ergens voelde je dus dat je misschien niet goed genoeg was…?
“Ja, zeker!” Van Kampen lacht: “Maar ik heb het ook altijd moeilijk gevonden om ‘nee’ te zeggen tegen feestavonden bijvoorbeeld. Die vond ik ook heel leuk. En ik vond het lastig om tegen mezelf te zeggen dat hard werken en andere dingen laten, me later veel zouden opleveren. Wat dat betreft is het bij mij altijd korte termijn denken geweest. En dus geen honderd procent focus.”
Wat ben je gaan doen na het hele intensieve tennissen?
“Ik heb nooit gestudeerd. Een paar maanden heb ik op het Johan Cruyff College gezeten, maar dat was snel klaar voor mij. Daarna ben ik tennisleraar geworden, en heb ik nog wat extra bijscholing gedaan. Dat heb ik een paar jaar volgehouden, maar na een tijdje voelde ik: óf ik moet nu een eigen tennisschool gaan starten, óf ik moet coach worden. In ieder geval wilde ik doorgroeien. Ik zag mezelf niet nog heel lang veertig uur op de tennisbaan staan lesgeven aan recreanten, met alle respect voor de recreant natuurlijk …Het is iets wat ik altijd heb gehad. Ik word vrij snel onrustig. Uiteindelijk ben ik toch uit het tennis gestapt en via een vriend het sales vak ingerold. Dat beviel wel. Ik vond het heel leuk omdat een deal binnenhalen ook een beetje voelde als het winnen van een tenniswedstrijd.”
Met welk gevoel kijk je terug op je tennisjeugd?
“Ik heb een hele mooie tijd gehad. En ik had altijd veel passie. Ik heb nooit met tegenzin op de baan gestaan. Misschien had ik er wel meer kunnen uithalen als ik de discipline had kunnen opbrengen. Maar aan de andere kant heb ik ook hele mooie dingen meegemaakt. Dat vind ik weleens jammer als ik mensen van vroeger spreek. Sommigen gasten zijn heel negatief over tennis geworden. Dan denk ik: wat voor een trauma heb je dan opgelopen? Dat heb ik echt totaal niet!”
Welke mooie dingen heb je meegemaakt?
“Ik heb er bijvoorbeeld veel mooie vriendschappen aan overgehouden. Dat is denk ik al leuk. Verder nam ik het ook niet zo nauw tijdens ‘belangrijke’ toernooien. We gingen dan met vrienden in een tentje, en hadden veel lol. Het was één groot feest. Maar voor de tennisprestaties leverde dat natuurlijk niet zoveel goeds op. Gelukkig lieten mijn ouders me gewoon gaan. Als ze dat niet hadden gedaan was ik denk ik gillend gek geworden en was ik sneller gestopt.”
Ja, vertel eens, hoe waren jouw ouders als ‘tennisouders’?. Hoe hebben zij jou begeleid?
“Ik kan alleen maar respect voor ze hebben. De kilometers die zij hebben gemaakt…dat is echt ongelofelijk! Mijn moeder bracht me vaak ‘s ochtends vóór school naar de tennisbaan, en in de zomer gingen we de toernooien langs. Ze was dus altijd met me op pad. Ik weet zeker dat ze het ook heel erg leuk vond, maar het was wel echt commitment van haar kant. Toen ik mijn rijbewijs haalde, en het niet echt meer nodig was dat ze me bracht, vond ze dat in het begin denk ik best lastig. Ze dacht misschien: was ik dan alleen de chauffeur? Maar goed, uiteindelijk snapte ze het wel. Mijn vader had overigens ook altijd veel commitment hoor. Hij is ook vaak mee geweest. Het sporttalent heb ik trouwens zeker van mijn vader. Hij voetbalde vroeger heel hoog. Verder waren mijn ouders tijdens wedstrijden heel relaxed. Ze waren helemaal geen ‘pushers’. Maar ze waren wel altijd in de buurt.” Van Kampen grinnikt: “En ik kon tijdens wedstrijden wel mijn frustratie hun richting opduwen, ze als pispaal gebruiken.”
Of je nu voor ogen hebt om proftennisser te worden of niet, als je van jongs af aan zo intensief en op een hoog niveau bezig bent geweest met een sport dan steek je daar hoe dan ook veel van op. Ook Van Kampen haalde belangrijke persoonlijke lessen uit zijn korte tenniscarrière. “Ik denk dat een belangrijke les is geweest dat alles wat je erin stopt, je er ook weer uit krijgt. De input gaat uiteindelijk ook de output zijn. Alleen moet je soms geduld hebben. Daar ben ik me pas later bewust van geworden. Als jong jochie kon ik nooit wachten. Ik had een beetje de instelling van: ik heb zóveel getraind, dus dan moet ik nu winnen. Maar dat gaat natuurlijk niet zo. Je moet volhouden en doorzetten en uiteindelijk ga je de vruchten plukken van het harde werken. Ik heb sowieso meer zelfinzicht gekregen. Ik weet nu dat ik een bovengemiddelde passie voor iets moet hebben om ervoor te gaan, net zoals ik dat met tennissen had. Anders doe ik het niet, of half. Maar als ik het dus wèl leuk vind, dan ga ik er ook honderd procent voor. In de training was ik vroeger wel eens lastig en wat gemakzuchtig en dat werd door trainers soms bestempeld als lui. Maar ik ben de afgelopen jaren tot het inzicht gekomen dat het geen luiheid was. Ik deed gewoon niet genoeg mijn best omdat de training me niet genoeg uitdaagde, maar het had niets te maken met luiheid.” Van Kampen lacht: “Mijn trainingen konden soms behoorlijk saai zijn hoor, althans voor mij. We moesten dan bijvoorbeeld twee keer een half uur cross slaan. Daar werd ik wel eens lamlendig van.”
Jouw trainers hebben jou dus niet altijd goed gelezen…?
“Ja inderdaad. Ik steek ook zeker mijn hand in eigen boezem, want ik was echt niet altijd makkelijk, maar ze hadden soms niet echt op alle fronten goed in de gaten wat voor een jongetje ik was. Ik denk dat het trouwens tegenwoordig wel steeds beter wordt. Trainers kijken steeds meer naar wie ze voor zich hebben. Maar goed, je bent een kind van je tijd.”
Ben je ook niet wat harder geworden door het traject dat je hebt afgelegd?
“Ja dat ook wel, dat krijg je toch onbewust mee. Gaandeweg de rit ontdek je dat. Als je zo intensief tennist verlies je in principe iedere week weer, tenzij je het toernooi wint natuurlijk.” Van Kampen lacht weer. “Wat dat betreft is tennis een meedogenloze sport. Of je kunt ook zeggen: sport is meedogenloos. En dus zeker tennis, want het is een individuele sport. Je moet het echt helemaal zelf doen, jij krijgt steeds weer die tennisbal te verwerken, er is niemand die je helpt.”
Heb jij in je begeleiding iets gemist? Had iets beter of anders gekund?
“Ik denk met de kennis van nu dat je kinderen op een andere manier kunt kietelen dan vroeger werd gedaan. Vroeger was het meer van: zo doen we het en anders niet. Nu kijken trainers volgens mij al meer naar het profiel van het kind. Misschien ben ik dus niet altijd op de juiste manier geprikkeld. Maar of ik daarmee ècht kan zeggen dat ik iets heb gemist? Ik weet het niet…”
Wat zou je jonge ambitieuze spelers van nu willen meegeven gelet op jouw eigen ervaringen?
“Ik denk dat het belangrijkste is dat je altijd plezier blijft houden. Dat is echt de basis. En dat je naar jezelf, naar je eigen gevoel luistert of je ergens achter staat. Als je bijvoorbeeld gaat trainen bij een nieuwe trainer, vraag je dan af of je er echt achter staat. Is het wel de juiste persoon? Als jong jochie of meisje is dat natuurlijk best lastig en het is dus des te belangrijker om je ouders in het proces mee te nemen en met ze te praten. Gun jezelf ook de tijd. Wat je vaak ziet is dat spelers snel afhaken als ze een paar internationale toernooien hebben gespeeld die niet zo succesvol verliepen. Dan geven ze op. Terwijl die ervaringen volgens mij juist goud waard zijn. Bij een paar vrienden van mij is het zo gegaan. Die speelden zeven à acht toernooien die niet zo goed gingen en toen zijn ze gestopt en meteen gaan studeren. Maar studeren kun je je hele leven nog. En hoe vet is het niet om nog één of twee jaar te spelen? Er wordt zo snel gezegd, misschien is het wel typisch Nederlands: stop maar want je gaat het toch niet halen. Maar wat is ‘het halen’? Negenennegentig procent ‘haalt’ het niet. Het gaat er volgens mij niet om of je ‘het haalt’ maar om wat je erúit haalt. Sijsling vind ik een mooi voorbeeld. Hij speelt ook nog steeds, maar ik denk dat het moeilijk voor hem is om nu nog de top honderd te halen. Dat verwacht hij volgens mij zelf ook niet. Maar hij zegt wel: ‘Ik vind het gewoon heel erg leuk wat ik doe. En als ik nu stop dan kan ik niet over vijf jaar de draad weer oppakken, want dan ben ik te oud. Ik geniet er nu van.’ Ik vind dat een mooie mentaliteit. Die jongen heeft trouwens ook gewoon hersens dus het komt wel goed.”
Het interview is afgelopen en we filosoferen nog wat na. Dan zegt Van Kampen plotseling: “Grappig, doordat wij zo aan het reflecteren zijn op mijn tennisjeugd, kwam er zojuist een gevoel van spanning bij me op uit die tijd.” Lachend: “Wel gezonde spanning hoor, maar toch! Voeger stond ik natuurlijk altijd ‘aan’. Door tennis, door school, door andere verplichtingen… En je ‘moest’ veel van je ouders. Altijd op tijd naar bed, op tijd eten, huiswerk maken, dat soort zaken. Ik zal nooit vergeten hoe heerlijk ik het vond om voor het eerst op mezelf te gaan wonen en dat ik toen dacht: nu ga ik alles in mijn eigen tempo doen. Ik ben bijvoorbeeld het meest productief tussen tien en twaalf ’s avonds. Dat was natuurlijk voor mijn ouders geen acceptabel tijdstip. Ik geniet nu echt nog steeds van mijn vrijheid. Misschien kan ik dat juist zo goed omdat ik ook heb ervaren hoe het is om heel hard te trainen.”
Plezier van het begin tot het eind, maar het blijkt maar weer: dus óók een stukje spanning. Bijzonder dat Van Kampen het na zoveel jaar kan navoelen en kan benoemen. We nemen afscheid. Het was een mooie, inspirerende middag.