Internationaal proftennis, het is maar voor weinig Nederlandse spelers en speelsters weggelegd. Om de ‘weg naar de top’ te ontrafelen en wat hobbels bloot te leggen, sprak Sophie Asberg met spelers (interviewserie TENNISPRO YES, OR NO?) en een aantal professionals die zich rondom de speler bewegen. Een belangrijke die dicht op het vuur zit is de tenniscoach. In juni 2019 publiceerden we op deze website haar interview met tenniscoach Hugo Ekker (SOPHIE’S TENNISREFLECTIES MET HUGO EKKER), die reflecteerde op uitspraken van Nederlandse ex-toppers Marlot Meddens, Remy Groenendaal, Roderik Bratianu en Kelly de Beer.
Vandaag laat tenniscoach Jan Brand zijn licht schijnen op ‘de weg naar de top’. Brand is vertrouwd met toptennis en de moeilijke weg ernaartoe. Al jaren is hij de trainer/coach van vele ambitieuze jeugdspelers en -speelsters en nog geregeld begeleidt hij deze jongens en meisjes naar Tennis Europe toernooien en ITF toernooien in binnen- en buitenland. Brand werkte in zijn carrière afwisselend voor zichzelf en in samenwerking met de KNLTB. Tegenwoordig heeft hij zijn eigen tennisorganisatie Holland Tennis.
‘TENNISCOACH JAN BRAND MET SOPHIE OVER DE WEG NAAR DE TOP’
‘Een tennisser is ook een totaal mens met al zijn unieke eigenaardigheden’- quote Jan Brand
Uitgerekend op de dag dat Kiki Bertens in de halve finale van Rome staat, weer eens het bewijs dat Nederlands succes aan de top kan, praat ik met tenniscoach Jan Brand (1963) over de weg naar het professionele tennis. We zitten midden in het Amsterdamse Vondelpark bij LTC Festina en de sfeer is relaxed. De zon schijnt, de bomen staan in bloei en om ons heen horen we het klappen van de ballen. Brand, opgewekt, geïnteresseerd en na alle jaren nog altijd bevlogen van de sport, is een ‘mensenmens’. Al in het eerste contact met hem valt het op. Uitspraken zoals ‘Een kind is niet alleen een backhand of een forehand’ en, ‘Een tennisser is ook een totaal mens met al zijn unieke eigenaardigheden’ typeren hem. Als je interesse hebt in de mens, zoals Brand, is dat een fijne eigenschap voor in het gewone leven maar ook zeker een kwaliteit die je als tennistrainer goed kunt gebruiken. Misschien wel eentje die is vereist. Want hoe beter je weet wat voor vlees je in de kuip hebt, hoe beter je een speler kunt begeleiden. Opvallend is overigens dat Brand zijn mensgerichtheid zelf niet als één van zijn kwaliteiten noemt. Maar dat komt misschien omdat het voor hem zo gewoon is.
Over het Nederlandse toptennis is Brand optimistisch, ook al ziet hij wel zwakke plekken. In ons systeem, maar misschien ook wel bij de spelers. De weg naar het professionele tennis: wat ziet Brand? Wat vindt hij? Waar loopt hij tegenaan? Voordat we daarop ingaan vraag ik hem hoe hij terecht is gekomen in de prestatieve hoek en praten we over de trainer Brand.
“Ik ben niet zo heel goed in het herinneren van jaartallen, maar ik ben al heel jong begonnen met mijn eigen tennisschool. Eerst werkte ik vóór een tennisschool van een tenniscentrum, maar na een jaar dacht ik al: ‘Dit kan ik zelf ook en nog wel beter’. In overleg met het tenniscentrum ben ik toen banen gaan huren en heb ik de tennisschool waar ik voor werkte overgenomen. Daar heb ik de jeugdopleiding aan toegevoegd en spelenderwijs zijn we die gaan intensiveren. Dat betekende vaker trainen met de enthousiaste kinderen. Dus vooral met de enthousiaste kinderen, niet zozeer met de handige en de goeie. Deze kinderen gingen wel vanuit hun plezier steeds beter tennissen. Toen de tennisbond dat óók zag, kwam er van hen het verzoek of ik iets voor de tennisbond wilde doen. Ik was eigen baas dus in eerste instantie wilde ik daar niks van weten. Maar de haleigenaar van wie ik banen huurde zag er wel wat in, want al die trainingen zouden dan in zijn hal gaan plaatsvinden. Hij bood me daarom aan zijn banen tegen een gereduceerd tarief te huren en zodoende zijn we toch, het was denk ik 1984, begonnen. Ik startte toen met zoals dat in die tijd heette, de ‘E’ trainingen. We hadden een hele leuke groep met onder andere Andrea van den Hurk, Kim van Kilsdonk en Rianne Kenbeek. Allemaal meisjes die later Nederlands kampioen zijn geworden en Jong Oranje hebben gehaald. En ook kwamen er nieuwe voorspeelkinderen. Zo groeide het geheel. We begonnen dus ooit met acht kindjes en we eindigden met zo’n zestig à zeventig kinderen (tennisgroepen E tot en met A). Nog wat namen uit die tijd zijn Marlieke de Jager, Petra van Kessel, Daniëlle Harmsen en Evelien van Mourik. Óók weer kids die Nederlands kampioen werden en in de top tien van Nederland stonden. Het mooie in die tijd was dat de kinderen héél veel tennisten, sommigen wel acht keer in de week, gedeeltelijk bij de tennisschool en gedeeltelijk bij de bond maar wèl bij dezelfde trainers. Dat was ideaal. Er was dus één rode, heel herkenbare lijn.”
Het valt op dat je heel nadrukkelijk zegt dat je vooral werkt met enthousiaste kinderen en niet zozeer met de handige en talenten …
“Ja, wij hebben het zelf nooit over ‘talent’. Wij praten altijd over kinderen ‘enthousiast en met aanleg’. Dat vinden we namelijk het belangrijkste. Het is een voorwaarde dat ze aanleg hebben, maar vooral ook dat ze enthousiast zijn, energie hebben en zelf willen. Je ziet vaak dat kinderen geselecteerd worden omdat ze een handig handje hebben. Verschrikkelijk! Ze worden dan om die reden geroemd waardoor ze weer lui worden in de benen. Wij gaan dus bij voorkeur uit van energie en enthousiasme en als ze dan wat aanleg hebben, dan worden ze gewoon goed. Dat zag je ook toen we begonnen met onze kinderen. Onder de acht, tien en twaalf jaar waren de prestaties redelijk, maar onder de veertien en zestien vond er altijd een grote inhaalrace plaats. Dan werden ze pas echt goed. Dat was ontzettend leuk. Onze visie was: je gaat niet zitten hengelen en knikkeren om die punten en potjes te winnen. Nee, je gaat leren tennissen. En dat betekent dat je juist veel potjes gaat verliezen, want je bent aan het ondernemen. Zo konden onze kinderen op tien jarige leeftijd al heel goed volleren, maar ze wonnen geen wedstrijd. Pas op latere leeftijd, veertien, vijftien jaar en ouder, werden ze Nederlands kampioen. Heel leuk om te zien.”
Wat voor een trainer ben je? Waar ligt jouw kracht?
“Mijn kracht zit wellicht in enthousiasme, energie. En ik ben consequent. Consequent in alles. Bij mij is het duidelijk en afgebakend. Je hebt speelruimte maar die is niet ongelimiteerd. Er is dus ruimte voor het kind, voor het karakter van het kind, maar we hebben wel afspraken, regels en bepaalde omgangsvormen. Daarnaast denk ik dat de intensiteit van de trainingen bij mij, bij ons op de school, hoger is dan elders. Kinderen maken meer meters, slaan meer ballen in een uur. Het zijn echte ‘doe- trainingen’ en geen ‘praattrainingen’. Je ziet dat in sommige trainingen erg veel wordt gepraat. Daar houd ik helemaal niet van! Dus bij mij is het werken met een hoge intensiteit. Verder spreken we de kinderen aan op inzet, je best doen. Maar er is ook altijd tijd voor een grapje. We schakelen daar een beetje tussen. De training is fel, maar tijdens het ballen rapen is er ruimte om even te ontladen.”
Dan haak ik even aan op iets anders dat goed aansluit bij het voorgaande, want in hoeverre prikkel jij de kinderen in de les ook tot een bepaald zelfinzicht? Help jij ze te ontdekken wie ze zijn door middel van de sport? Sowieso interessant en belangrijk, maar ook zeker als je een topsportcarrière nastreeft.
“Ik ben niet alleen ‘opleggend’ maar ook ‘overleggend’. Al op heel jonge leeftijd gaan we met de kinderen zitten om het programma te maken. We vragen het kind dus bijvoorbeeld: ‘Hoe ziet je week eruit? Hoe zit je op school? Wanneer heb je proefwerkweek?’ Andere dingen die we aankaarten zijn bijvoorbeeld het wedstrijd- en toernooiprogramma maar ook praten we over wat de juiste club voor het kind is en waarom. Van alles komt er aan bod. Als ze heel jong zijn, sturen we ze met onze vraagstelling natuurlijk wel een bepaalde richting op, want je moet ze helpen. Maar hoe ouder ze worden hoe minder we dat doen. Je gaat ze steeds meer een spiegel voorhouden, ook al klinkt dat een beetje als een cliché. We zeggen bijvoorbeeld: ‘Mooi dat je dat wilt, maar dan zal je toch dit en dat moeten gaan doen om het te ontwikkelen.’ Langzamerhand maken de kinderen zo steeds meer hun eigen keuzes, nemen ze hun eigen beslissingen en gaan ze voelen dat ze zelf verantwoordelijk zijn. Ook komt de familie aan bod. Die ga je erin trainen, zwaar gezegd coachen, dat het een project is van het kind en hoe zij daarmee kunnen omgaan. Ik werk nu met een paar families die zo prettig zijn! Er is zelfs een familie die zegt tegen het kind: ‘Dit is jouw budget, daar moet je het een jaar van doen. Ga maar met Jan zitten en vul het maar met hem in.’ Heel gaaf.”
Zo leert het kind bij jullie dus na te denken over zichzelf en te benoemen wat zijn behoeftes zijn?
“Ja, precies. Anderzijds leren wij het kind op deze manier natuurlijk ook vrij goed kennen waardoor het steeds makkelijker wordt om maatwerk te leveren, op het kind af te stemmen.”
Je werkt al heel lang met deze specifieke groep kinderen. Wat zijn belangrijke lessen die je hebt geleerd? Wat weet je nu dat je tien jaar geleden niet wist?
“Toch dat elk kind nóg unieker is dan uniek. Hoe moet ik het zeggen? Ieder kind heeft zijn gebruiksaanwijzing, ieder kind heeft zijn gevoelige snaar, dat weet je. Maar het gaat nog verder dan dat. Dus je moet eigenlijk nog meer inzicht hebben. Hoe lang je ook met iemand werkt en hoe goed je iemand ook kent, ze kunnen je toch op een gegeven moment in het hele proces weer verrassen. We zouden ons meer moeten verdiepen in het kind met zijn kwaliteiten en eigenaardigheden. ‘Eigenaardigheden’ vind ik trouwens in dit verband wel een bijzonder woord. Door de elementen die daarin zitten: ‘eigen’, ‘aardig’, maar er zit ook ‘naar’ in. Misschien is het over all het beste om te zeggen: je kunt je als trainer niet goed genoeg inleven in het kind!”
Want hoe beter je dat doet, hoe beter je het kind kunt coachen?
“Precies. Het woord rendement is hier misschien wat zakelijk, maar het levert voor het kind meer op. Dus niet alleen voor jou als trainer, maar de samenwerking wordt beter. Verder ‘kon’ ik vroeger ook alles voorspellen. Maar naarmate je langer werkt en ouder wordt, leer je bijvoorbeeld dat je geen absolute uitspraken kunt doen over kinderen op jonge leeftijd. Vroeger zei ik makkelijker: ‘Dat wordt een topper.’ ‘of ‘Dat wordt niks.’. Maar je hebt nu echt wel geleerd om meer bescheiden te zijn in het uiten van je mening of iemand wel of niet een kans heeft om het te gaan halen.”
We zien aardig wat kinderen die veelbelovend zijn, maar vroeger of later toch afhaken en de sprong naar het profcircuit niet maken. Kun je in zijn algemeenheid iets aanwijzen waar het in deze jeugdige carrièreprocessen hapert?
“Het is toch wel verschillend bij al die jonge kinderen. Er zijn er natuurlijk maar heel weinig die op álle gebieden de aanleg hebben van een topper. En wat je dan vaak ziet is dat om het gebied waar die bepaalde aanleg niet heel groot is, wordt heen bewogen. Of dat het verkeerd wordt ingevuld. Dus eigenlijk níet wordt ingevuld. Een kind is bijvoorbeeld fysiek niet flexibel genoeg. Nou, dan moet het dus een programma gaan maken om die flexibiliteit of mobiliteit te gaan trainen. ‘Maar dat vind ik niet leuk’, krijg ik dan te horen. ‘Oké, je vindt het niet leuk, je wilt het niet, maar dan word je ook niet die topper’, zeg ik dan. Het kan natuurlijk ook zo zijn dat het kind het wel wil, bijvoorbeeld fysiek sterker en beter worden, maar dat het lichaam protesteert. Dat het lichaam niet bestand is tegen die belasting. Hetzelfde geldt voor mentale zaken. Je kunt er voor weglopen of je kunt het gaan trainen. En stel je voor, je gaat het trainen, maar je krijgt het toch niet geregeld? Dat zie je ook heel vaak. Spelers gaan dan in gesprek met een psycholoog, of doen ergens een mentale training. En toch lukt het niet om op mentaal vlak echt te verbeteren.”
Zou je dus misschien als algemene deler kunnen aanwijzen dat spelers die het niet halen vaak om voor hen belangrijke aandachtsgebieden heen bewegen?
“Precies! En je weet zelf hoe de top werkt. Dat hoef ik je niet uit te leggen. Half en nèt niet, gaat niet werken. Dat is namelijk ‘niet’. Met een zesje, zeventje of achtje kom je er niet. Kijk maar naar de toppers, die scoren op alle gebieden, technisch, tactisch, fysiek, mentaal, voeding, een negen. Misschien wordt dat in de toekomst zelfs een negenenhalf. Vroeger kwam je nog wel eens weg met een zesje hier en een achtje daar. Maar als ik nu zie wat nodig is … Tjeezus! En is dan bij al die kinderen wel de ambitie groot en sterk genoeg om op die manier aan de slag te gaan? Wat ik ook vaak zie bij mensen die het niet hebben gehaald, is dat ze heel goed kunnen aangeven waar het aan lag. Maar dat is dan bijna altijd aan iets buiten zichzelf. De trainer kon het niet aanreiken, of de tennisschool had het niet in het programma zitten, enzovoorts. Maar hoe eerlijk zijn ze dan? In hoeverre wilden ze wel genoeg pijn lijden in het bos of in de gym? Om maar iets te noemen.”
En het Nederlandse tennisklimaat? Is dat misschien ook een algemene deler? Vind jij dat ons land een goede springplank biedt voor een internationale profcarrière?
“Ik vind dat in Nederland eigenlijk alles aanwezig is om een topper te worden.”
Zoals?
“Bijvoorbeeld de faciliteiten. Tennisbanen indoor en outdoor, de gym. Maar ook de kennis, de ervaring en inzichten. En er is geld. Eigenlijk is er in Nederland dus alles. Maar worden de krachten en de aanwezige kennis genoeg gebundeld? Willen we het wel met zijn allen doen? Daar stel ik mijn vraagtekens bij. Je ziet toch heel vaak in de samenwerking dat iedereen erg met zijn eigen belang bezig is omdat iedereen zijn eigen centjes moet verdienen.”
De samenwerking tussen?
“Tussen de tennisscholen onderling, tussen de tennisscholen en de tennisbond, tussen de privéleraren … enzovoorts. Er is het belang van de speler-atleet, maar er is ook het belang van de school, de trainer, de sponsor, de tennisbond. En al die belangen komen niet altijd overeen. En dan ontbreekt er toch een stuk samenwerking, alhoewel bijvoorbeeld de tennisbond heel hard bezig is om deze te intensiveren en te verbeteren. Voor zover de samenwerking er wel is, kun je je overigens afvragen, is deze wel oké? Ik vind van niet. Iedereen heeft daar trouwens wel een mening over. Maar gaat iedereen genoeg met de billen bloot? Heeft iedereen genoeg zelfreflectie? Ook niet.”
Dus behalve dat de krachten meer gebundeld moeten worden, moet iedereen volgens jou ook meer naar zichzelf kijken en zijn eigen belang meer opzij zetten?
“Ja! Als we dat met elkaar zouden doen … maar dan nog, hoe goed je programma ook is, je bent ook afhankelijk van het feit dat je de juiste persoon moet hebben. Je hebt het juiste kind nodig, dat hier is geboren en hier opgeleid gaat worden. Maar gelukkig, neem Kiki en Robin, zij zijn een goed voorbeeld van dat het hier kan.”
Inderdaad, en waarom zouden anderen dat dan niet kunnen?
“Exact! Alleen, krijgen we die kinderen op de baan? Dat is natuurlijk een kunst. Daar heb je een goede scouting voor nodig. En tennis moet zo aantrekkelijk worden gemaakt dat kinderen naar de baan blijven komen. Het wijzen naar de Nederlandse mentaliteit vind ik in dit kader ook zo’n dooddoener. Kijk weer naar Kiki en Robin, zij zaten daar ook in! Er lopen in Nederland echt nog kinderen rond bij wie het niet een mentaliteitskwestie is. Zij willen best heel hard werken en zij hebben er alles voor over. Kinderen met echt een waanzinnig goede intrinsieke motivatie, ze zijn er. Kinderen met aanleg, ze zijn er. Kinderen die enthousiast zijn, ze zijn er. Kinderen met veel energie, ze zijn er. Natuurlijk is het moeilijker dan tien à dertig jaar terug om met alle luxe verleidingen en comfort van tegenwoordig deze kids op een hoog niveau te krijgen. Maar ik ben ervan overtuigd dat het kan.”
Tot slot, als je de weg naar het professioneel tennis bekijkt, wat zijn dan in jouw ogen moeilijke fases in zo’n carrièreproces?
“De overgang van lagere school naar middelbare school is soms wel een dingetje. Dan zetten de ouders het tennissen vaak een beetje on-hold want dan krijgen de kinderen meer huiswerk. Daarna krijg je natuurlijk weer het moment van de puberteit waarin de kinderen gaan verkennen en uitproberen. Dat kan ook lastig zijn. Maar ik denk dat de stap van het jeugdtennis naar het seniorentennis het moeilijkst is. Je moet dan echt naar het professionele tennis. En dat is mega zwaar. Van jeugdtennis ga je naar de jungle, naar overleven. Er heerst in het seniorentennis bijvoorbeeld al zo’n andere mentale instelling. Dat zie je trouwens ook bij de overgang van Tennis Europe (Tennis Europe Junior Tour) naar ITF (ITF world tennis tour juniors). Je ziet het aan de taaiheid en aan hoe er wordt gevochten. Tennis Europe lijkt toch veel meer op het Nederlandse beschermde jeugdtennis. Je wordt minder snel afgerekend op de dingen waar je niet zo goed in bent. Ja, en dan dus die stap van het jeugdtennis naar het seniorentennis, wat een hobbel! Het is wéér een nieuw proces. Na het jeugdtennis sta je gewoon weer aan het begin van een hele nieuwe periode. Eigenlijk ben je wéér een starter. Week in week uit ben je ermee bezig en dan jaren lang. Je maakt die stap niet in een half jaar, hè. Mooie resultaten in de ITF U 18 zijn ook geen enkele garantie voor de toekomst. Terwijl het voor de vorming en de ervaring natuurlijk wel mooi is als je in de top hebt meegedraaid. Alles bij elkaar genomen is de instroom in het seniorentennis dus incasseren. Het appelleert aan zoveel mentale kwaliteiten en dan, heb je het geduld? En kan je omgeving het blijven financieren? De financiële druk moet trouwens ook niet worden onderschat. Sommige kinderen en jong volwassenen kunnen er ook helemaal niet tegen dat hun ouders krom liggen voor hun tenniscarrière. Die voelen zich bezwaard.”